Over bodemwoelers en diepgravers

Ooit gehoord van diepgravers? Misschien wel, maar dan in een andere betekenis dan die van regenwormen. En wie wil daar nu iets over schrijven? Regenwormen zijn echter heel nuttige dieren; ze woelen de aarde om, brengen er zo zuurstof in en voorzien de bodem van waardevolle humus. Maar er is veel meer dat het weten waard is.

Samenhangend met hun levenswijze kunnen we wormen eenvoudigweg indelen in drie groepen: de strooiselwormen, de bodemwoelers en de diepgravers.
De strooiselwormen zijn armetierige pieren die zo krachteloos zijn dat zij niet verder dan de bovenlaag in een bos kunnen doordringen. Ze zijn dus niet van belang bij het proces van bodemverbetering. Dat is wel het geval bij de tweede soort, de bodemwoelers, die een belangrijke rol spelen in de vermenging van het organisch materiaal in de bodem. Zij leven in de bovenste dertig centimeter van de grond. Tot deze groep hoort ook de “graspier”. Ze zitten in met slijm beklede verticale tunnels, in de grond en komen gedurende de nacht naar boven om zich met bladeren en strooisel te voeden. Ze trekken dat de grond in waar het uiteindelijk als humus eindigt. In de bodem vinden ze hun permanente woonplek. Logisch dus dat ze niet te vinden zijn in akkers en volkstuinen die regelmatig geploegd worden. En dat is jammer want een humusrijke bodem is tevens een voedzame en groeizame bodem. Zo’n grasworm kan gemakkelijk acht jaar oud worden. De diepgravers leggen veel eerder het loodje, zij worden niet ouder dan een jaar of twee. Maar ja, ze hebben ook een beduidend zwaarder leven. Zo’n ogenschijnlijk slap beestje kan in goed gedraineerde grond wel een paar meter diep de bodem in kruipen. Als het in de winter hard gaa vriezen, hebben de strooiselwormen het niet makkelijk en vele gaan dan ook dood. De eiercocons overleven de winter.
Bodemwoelers hebben een soort winter- en zomerslaap. Tijdens droge periodes verliezen ze veel vocht en geraken ze in een coma-achtige toestand. De echte diepgravers hebben zowaar een heuse zomerslaap die door hormonen in juni geactiveerd wordt.
Waar veel te eten valt, kunnen de wormen voorkomen in hoeveelheden van driehonderd kilo per hectare. In weilanden, waar veel organisch materiaal wordt geproduceerd, komen de meeste voor: duizend kilo per hectare is heel gewoon voor de diepgravers.

Hebt u wel eens gezien dat vogels soms door snelle trippelpasjes wormen naar boven weten te lokken? Het zou kunnen dat de wormen door deze trillingen het idee krijgen dat een mol in aantocht is. Door snel naar boven te kruipen, worden ze voor de mol ongrijpbaar maar helaas staat daar dan een andere vijand op ze te wachten. Wie tijdens het spitten een worm doormidden snijdt, ziet de twee lichaamshelften hevig kronkelen. Het lijkt of ze gewoon doorleven maar dat is schijn. Alleen aan de helft waar nog een kop zit, kan weer een staart groeien. Als je een regenworm aan een nader onderzoek onderwerpt, zie je dat zo’n dier bestaat uit een aantal segmenten. In het lijf zitten, vlak achter de kop vijf “harten” die het bloed door het wormenlijf stuwen. De worm is hermafrodiet: man en vrouw tegelijk. Als een paring heeft plaatsgevonden gebeurt er iets wonderlijks. Er komt een verdikking – een cocon - op het lijf van de worm, dat langzaam over het lichaam naar beneden schuift. De cocon neemt onderweg eerst de eitjes op en vervolgens het sperma. Dan stoot de worm de cocon af waarna de bevruchting plaatsvindt. Uit de cocon komen later de jonge regenwormen.

Zo’n simpel en glibberig dier is zo’n regenworm eigenlijk niet; dat blijkt maar weer!

Geen opmerkingen:

Een reactie posten